De bemiddelaar werkt volgens algemene bemiddelingsprincipes gebaseerd op ethiek.
De bemiddelaar kan neutraliteit en onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn beroep niet voorwenden als hij de gemeenschappelijke deontologie en een persoonlijke ethiek niet heeft geïntegreerd.
Met “ethiek” worden de filosofische en humanistische principes bedoeld die aan de basis liggen van een professionele gedragscode. Met “deontologie” wordt de concrete toepassing van de ethiek in een bepaald beroepsgebied bedoeld.
Ethiek is de studie die nagaat wat het meest wenselijke handelen is. Daarbij wordt gerefereerd naar ‘het goede’ als criterium. Ethiek is dus normatief en verwijst naar wat zou moeten zijn. De term ethos daarentegen is beschrijvend en verwijst naar het morele praktijken en gewoonten die gangbaar zijn in een samenleving, maar waar men in de ethiek soms kritische bedenkingen bij heeft.
Vaak reflecteert men zichzelf in een situatie en probeert de situatie vanuit een ander oogpunt te bekijken en daarbij vragen te stellen over goed of kwaad. Op ethische vragen is geen eenduidig antwoord te vinden, wat komt omdat ze vaak erg persoonlijk zijn. Daarnaast hebben antwoorden op ethische vragen vaak te maken met handelingen en gebruiken die in een maatschappij als algemeen wenselijk worden gezien, ook wel moraal genoemd.
Ethiek kan zowel descriptief als prescriptief zijn. Bij deze eerste vorm wordt er voornamelijk bestudeerd en wordt het eigen oordeel weggelaten. Bij de prescriptieve ethiek neemt men echter ook zelf standpunten in en probeert deze te verdedigen met behulp van argumenten.
Deontologie is een stroming in de ethiek die stelt dat de juistheid van handelingen moet worden gebaseerd op absolute gedragsregels. Deze regels komen voort uit bepaalde normen over menselijk gedrag. Men spreekt daarom ook wel van plichtenethiek.
« L’éthique correspond à la recherche d’une juste manière d’être, à la sagesse dans l’action. Celle-ci renvoie à une exigence dans l’exercice de la fonction. L’éthique mène à l’interrogation identitaire d’une personne et aussi d’un métier. Il s’agit davantage de l’identification de bonnes questions en regard de l’exercice de la fonction.
La déontologie est sociale, pratique et appuyée par le disciplinaire collectif. Un code de déontologie définit l’ensemble des pratiques recommandées et acceptables. On détermine ainsi les contours de ce qu’est (…) [le métier] et ce qui ne l’est pas. Cela détermine aussi les engagements respectifs qu’ont à prendre les acteurs impliqués (…).»
Christian VIGOUROUX
(Actualité de la formation permanente – sept/oct.1997, cité dans Secouez-vous les idées n° 72, périodique du CESEP – asbl)